Papevleugel






Papevleugel aan de Oude Singel


Papevleugel aan de Langescheistraat


Papevleugel
Een veel grotere en van de straat ook heel zichtbare uitbreiding kwam in 1921 tot stand door de bouw van de Papevleugel op de hoek van de Oude Singel en de Lange Scheistraat. Die was het rechtstreekse gevolg van de schenking van Cornelis Pape. Door de dood van zijn broer Carel was hij in het bezit gekomen van het hele familievermogen. Carel had bij testament een verzameling schilderijen geschonken die slechts ten dele paste in de collectie van de Lakenhal en ruimte was er al helemaal niet voor. De museumcommissie twijfelde of deze schenking aanvaard moest worden. Uiteindelijk bleek Cornelis Pape bereid om een som geld te schenken voor het aankopen van percelen en de bouw van een nieuwe vleugel aan het museum. Hij stelde hier wel voorwaarden aan. Hij zou zelf voor een architect zorgen en de nieuwbouw zou pas na voltooiing worden overgedragen. Architect W.A. Lensvelt, een neef van Pape, had daardoor de vrije hand. Directeur Overvoorde heeft geprobeerd om het ontwerpproces te beïnvloeden. Het lijkt erop dat hij daarmee succes had voor wat betreft de bruikbaarheid van het gebouw als museum. Hij bezocht samen met Lensvelt diverse musea in Duitsland waar de nieuwste ideeën waren toegepast over museuminrichting en de belichting van de kunstvoorwerpen.

Hoe Lensvelt gekomen is tot het ontwerp van het exterieur is niet bekend. Hij heeft gekozen voor neoclassicisme, waarmee de negentiende eeuw is volgebouwd. Daardoor lijkt het gebouw op het eerste gezicht veel ouder dan het in werkelijkheid is. Mogelijk wilde hij aansluiten bij de stijl van de zeventiende-eeuwse lakenhal, maar daarmee maakte hij zijn grootste fout. De lakenhal vormt als gebouw een harmonisch geheel. Dat gaat verloren als je probeert om daar een stuk in dezelfde stijl aan vast te plakken. Architect J.P. Mieras, een tijdgenoot, viel over het feit dat Lensvelt de daklijst van de lakenhal voortzette. Als hij al zo nodig in classicistische stijl moest bouwen, dan had hij op zijn minst een andere goothoogte moeten hanteren. Een ander aspect was dat de nieuwbouw groter zou worden dan het oorspronkelijke museum en dat maakte het lastig om te vermijden dat dit het nieuwe hoofdgebouw zou worden, want hoe ontwerp je een bijgebouw waarvan bekend is dat het groter wordt dan het hoofdgebouw en daaraan toch geen afbreuk doet, terwijl dat oorspronkelijke hoofdgebouw juist tamelijk bescheiden oogt met een tuinpoortje als ingang. De architect hinkte duidelijk op twee gedachten. Aan de Oude Singel lijkt het of hij door het voortzetten van de daklijst de bestaande bouw in min of meer dezelfde stijl wilde uitbreiden en de nieuwbouw kennelijk als bijgebouw wilde laten uitkomen. Maar de gevel van de nieuwbouw aan de Oude Singel staat daar wel heel prominent en drukt de lakenhal bijna weg. En ga je de hoek om, dan zie je dat er helemaal niets meer over is van het karakter van een bijgebouw. Daar is in de enorme gevel een nieuwe ingang gecreëerd met een vorstelijke trappartij, die overigens een vreemde indruk maakt in zo’n smal straatje als de Lange Scheistraat.





De ingang van de Papevleugel


Bij de bouw is de rooilijn een paar meter teruggelegd, maar het straatje is nog steeds te smal voor zo’n kolossaal bouwwerk. Lensvelt schijnt te hebben aangenomen dat de huizen aan de oostkant van de straat binnen afzienbare tijd zouden worden afgebroken en dat daar een plein zou ontstaan. Er was in die dagen nog weinig waardering voor de historische bebouwing van de oude binnenstad en de zeventiende-eeuwse grachtenpanden die op de hoek van de Oude Singel en de Lange Scheistraat stonden werden tenslotte ook gesloopt zonder dat iemand zich daar druk om maakte, maar voor zover bekend zijn er bij de gemeente nooit plannen geweest om een heel huizenblok te slopen ten faveure van de aanblik van het nieuwe museum. De aanbouw had zich niettemin ontpopt als nieuw hoofdgebouw en vanaf de opening in 1921 was de entree aan de Lange Scheistraat.